|
|
Konijn - Haas - Wilde eend - Fazant - Houtduif - Zwarte kraai - Ree - Vos - Wild zwijn | |
Steenmarter -
Boommarter - Wezel
- Muskusrat -
Grauwe gans - Nijlgans -
Patrijs |
|
Konijn Latijnse naam Oryctolagus cuniculus. Grootte 34-48 cm. Veldkenmerken Rug bruinachtig geelgrijs, buikzijde wit. Korte, naar voren gebogen, oren. Staart lijkt geheel wit. Rammeltijd Januari-september. Draagtijd 4 weken, 3-9 jongen (lampreien), 4-7 worpen per jaar, na +/- 7 maanden geslachtsrijp. Voedsel Voornamelijk bladachtige plantdelen. Een enkele keer ook slakken of aardwormen. Biotoop Zandgrond, lichte kleigrond, loof- en naaldbos. |
|
Haas |
|
Wilde eend Latijnse naam Anas platyrhynchos. Grootte 58 cm. Veldkenmerken M = glanzende groene kop met smalle witte halsband, bruine borst, lichtgrijze onderzijde, witte staart met gekrulde zwarte veren, snavel geelachtig V = bruingevlekt, beide paars-blauwe spiegel. Broedtijd Februari-mei, 28 dagen, 8-15 eieren, jongen na 7 weken vliegvlug. Voedsel Slakken, visjes, insecten, waterplanten, gras, aardappelen, peulvruchten en granen. Biotoop Overal waar voldoende water is. Broedgebied Geheel Europa. terug naar begin |
|
Fazant Latijnse naam Phasianus colchicus. Grootte M = 83 cm, V = 58 cm Veldkenmerken M = lange staart, glanzend verenkleed met groene of blauwe kop, grote kale ronde plekken rond de ogen, V = kortere staart als de haan, bruin gevlekt. Broedtijd April-juni, 24-26 dagen, 6-16 eieren, jongen na 12-14 dagen vliegvlug. Voedsel Plantaardig en dierlijk voedsel zoals zaden, eikels, knollen, bessen, wortels, bladluizen, etc. Biotoop Heggen, wallen en begroeide slootkanten, duin- en bosgebieden. Broedgebied Plaatsen met dichte begroeiing, zoals hoog gras. terug naar begin |
|
Houtduif Latijnse naam Columba palumbus. Grootte 41 cm. Veldkenmerken Blauwgrijze rug, kop, nek en staart, staartpunt is zwart. Borst lichtrose, witte vleugelband en witte halsvlek. Broedtijd Februari-november (met piek in mei), 15-17 dagen, 2 eieren, jongen na 18-22 dagen vliegvlug. Voedsel Granen, peulvruchten, eikels, beukennootjes, kool, klaver, vogelmuur, slakjes, maden en poppen. Broedgebied Heel Europa, behalve Noord-Scandinavië, in bomen en struiken. |
|
Zwarte Kraai Latijnse naam Corvus corone corone. Grootte 47 cm. Veldkenmerken Zwarte vogel. Broedtijd April-mei, 19 dagen, 4-5 eieren, jongen na 30-35 dagen vliegvlug. Voedsel Zeer gevarieerd zoals graan, insecten vruchten, zaden, soms kleine zoogdieren. Ook eieren, jonge vogels en jong kleinwild, vooral in de tijd dat de eigen jongen worden gevoerd. Biotoop Open land zoals polders met hier en daar een boom, grasland. Ook in bosgebied, langs de kust en in de omgeving van steden. Broedgebied In bomen of op rotsrichels. terug naar begin |
|
Ree Latijnse naam Capreolus capreolus. Grootte Schouderhoogte 65-75 cm, lichaamslengte 95-125 cm. Veldkenmerken M (bok) een klein gewei, niervormige lichtgekleurde spiegel V(geit) hartvormig lichtgekleurde spiegel met ‘schortje’. Beide ’s zomers roodbruin, ’s winters bruingrijs. Bronsttijd Eind juli, begin augustus. Draagtijd 40 weken (vertraagde inplantatie), 1-2 kalveren Voedsel Grassen, kruiden, heide, loof, bosvruchten en graan. Biotoop Bossen, venen, moerassen, duinen en grienden; ook in boomloze landbouwgebieden waar het zich kan terugtrekken in de dekking. terug naar begin |
|
Vos Latijnse naam Vulpes vulpes. Grootte Romplengte 60-80, staartlengte 30-50 cm, schouderhoogte 38 cm. Veldkenmerken Roodbruin van boven. Buik, keel en staartpunt wit. Spitse kop met masker. Rans- of roltijd Januari-februari. Draagtijd 51-54 dagen, 3-7 jongen, jongen na +/- 1 jaar geslachtsrijp. Voedsel Muizen, konijnen, insecten en aas, vogels, reekalveren en niet dierlijk voedsel zoals bessen, etc. Biotoop Overwegend droog terrein, in of in de nabijheid van bossen, struikgewas of andere hoge dekking. terug naar begin |
|
Wild zwijn Latijnse naam Sus scrofa. Grootte Schofthoogte tot 90 cm, lengte 110-180 cm. Veldkenmerken Licht- tot zwartachtig bruin. Paartijd November-januari. Draagtijd +/- 115 dagen, 1-11 biggen. Voedsel Alleseter, wortels, bladgroen, bessen, noten, eikels, paddenstoelen, regenwormen, kleine zoogdieren, eieren, etc. Biotoop Bossen met onderbegroeiing, velden, bebouwde akkers. terug naar begin |
|
Steenmarter Latijnse naam Martes foina. Grootte 43-50 cm, staartlengte 21-27 cm. Veldkenmerken Grijsbruin, wolharen grijswit. Driehoekige oren, witte ‘gevorkte’ keel en halsvlek doorlopend tot op de voorpoten. Voetzolen onbehaard. Ranstijd Juli-augustus. Draagtijd +/- 38 weken (vertraagde inplantatie) 3-5 jongen. Voedsel Pluimvee, kleine zoogdieren, eieren, wormen, vogels en vruchten. Biotoop Op of nabij menselijke nederzettingen of langs bosranden terug naar begin |
|
Boommarter |
|
Wezel |
|
Muskusrat Latijnse naam Ondatra zibethicus. Grootte 50-65 cm (incl. 20-28 cm staartlengte). Veldkenmerken Rugzijde grijs tot zwartbruin, buikzijde grijs tot vuilwit. Spaarzaam behaarde staart, zijdelings afgeplat. Vuilgroene of oranje gekleurde krachtige snijtanden. Paartijd April-augustus (meerder worpen per jaar) Draagtijd 28 dagen, 7-8- jongen. Voedsel Wortels en wortelstokken van waterplanten en vrijwel alle cultuurgewassen. Ook vissen en zoetwatermossels. Biotoop Stilstaande wateren met riet en biezen begroeide oevers |
|
Grauwe gans Latijnse naam Anser anser. Grootte 76-89 cm. Veldkenmerken Bruingrijs gestreepte rug, lichtgrijze voorvleugel, lichte kop en hals, oranje snavel en roze poten. Broedtijd April-mei, 28 dagen, 4-6 eieren, jongen ca. 8 weken vliegvlug. Voedsel Gras, graan, bietenkoppen en peulvruchten, maar ook riet, biezen, lisdotten en rietgras. Biotoop ’s Winters op stoppelvelden en weilanden in de omgeving van voedselrijk, ruim open water. Broedgebied De broedgebieden liggen vooral op de toendra’s van Noord-Rusland en strekken zich uit tot ver in Siberië. Er is een groeiend aantal broedende ganzen in Nederland te vinden. |
|
Nijlgans Latijnse naam Alopochen aegyptiacus. Grootte 63-73 cm. Veldkenmerken Nijlganzen hebben een bruingrijs verenkleed. Rond het oog hebben ze een chocoladebruine vlek. De snavel is deels zwart, deels roze. Broedtijd De meeste ganzen broeden in het voorjaar, ook kan men in de herfst en zelfs midden in de winter nijlganzen met jongen aantreffen. Voedsel Zaden, bladeren, grassen en stengels. Af en toe eet dit dier sprinkhanen, wormen en andere kleine dieren. Biotoop Voornamelijk op land, hoewel het goed kan zwemmen. Broedgebied Van oorsprong alleen in Afrika. Hier worden ze ook nu nog aangetroffen op het hele continent ten zuiden van de Sahara. Ze broeden daar als de situatie gunstig is. Dit is vooral in de regentijd. In Europa is de soort tegenwoordig op veel plaatsen broedvogel. terug naar begin |
|
Patrijs Latijnse naam Perdix perdix. Grootte 30cm. Veldkenmerken Licht kastanjebruine kop, lichte gespikkelde borst met daarop vaak een donkere kastansjebruine vlek. Rug en staart bruin tot roestrood. Broedtijd April-mei, 24-25 dagen, 8-12 eieren, jongen na 2 weken vliegvlug. Voedsel Jongen eten gedurende hun eerste periode insecten. Daarna voornamelijk plantaardig zoals zaden, bietenkoppen, groene scheuten van gras, klaver, etc. Biotoop Cultuurgebiede met akkers, ook wel in duinen en heiden. Broedgebied Heggen, wallen en andere ruige begroeiing. |
|